REGEL 1 De delen van een samenstelling of afleiding schrijf je aan elkaar vast.
--> Als een samenstelling een onduidelijk woordbeeld oplevert, mag je een streepje gebruiken.
--> Een driedelige samenstelling schrijf je in één woord als het eerste deel bij het tweede deel hoort, en die twee delen samen een soortaanduiding vormen bij het derde deel.
Klinkerbotsing = het naast elkaar staan van twee klinkerletters die als één klank kunnen worden gelezen, terwijl dat niet de bedoeling is.
Welke klinkers kunnen botsen? a-a na-apen a-e gala-evenement a-i camera-instelling a-u gala-uniform e-e zee-egel e-i luxe-industrie e-u luxe-uitvoering i-e ski-evenement i-i sproei-installatie o-e zo-even o-i foto-impressie o-o radio-onderdeel o-u radio-uitzending u-i bureau-inhoud u-u reçu-uitgifte --> Om klinkerbotsing te vermijden in niet-samengestelde woorden of afleidingen, schrijf je een trema. --> Afleidingen met een voorvoegsel van Griekse of Latijnse oorsprong krijgen in geval van klinkerbotsing geen trema maar een streepje. aero-, anti-, audio-, auto-, bi-, bio-, co-, contra-, de-, di-, duo-, elektro-, extra-, giga-, intra-, loco-, macro-, micro-, mini-, mono-, multi-, neo-, para-, pre-, pro-, proto-, pseudo-, quasi-, re-, retro-, semi-, socio-, supra-, tri-, ultra en vice-.
Als er geen sprake is van klinkerbotsing, schrijf je het voorvoegsel vast aan het volgende woord.
|
||
REGEL 4 Tussen gelijkwaardige delen in een samenstelling schrijf je een streepje.
--> Als een samenstelling van twee adjectieven in principe niet omkeerbaar is, schrijf je de twee aan elkaar vast.
christendemocratisch (democratischchristen kan niet) --> Een adjectief met beroepsnaam schrijf je los.
--> Als de samenstelling bestaat uit gelijkwaardige delen of een woordgroep zonder extra grondwoord, schrijf je tussen alle delen een streepje.
Als er wel nog een grondwoord is, schrijf je de laatste twee delen aan elkaar vast.
--> Als een woord wordt gevolgd door een letter of cijfer om een categorie aan te geven, gebruiken we een spatie.
--> Een letterwoord schrijven we in een samenstelling vast, tenzij het met een of meer hoofdletters wordt geschreven.
Met zelfnoemfunctie (een woord dat naar zichzelf verwijst):
Met de elementen: niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega- of meester- -generaal, -president, -testamentair, -verbaal, -militair Sint- of St.-
--> Oud- schrijf je vast als het niet de betekenis 'voormalig' heeft.
|